Skip to main content

Aanleg pipingberm

Een pipingberm van klei wordt ter vergroting van de kwelweglengte aangebracht. De pipingberm kan ook bestaan uit grind/zand dat als een filter werkt. Hierdoor wordt de kwelweg niet vergroot, maar zand uit de ondergrond kan dan niet naar boven worden getransporteerd.

De belangrijkste kenmerken van een pipingberm zijn de breedte en de hoogte. De breedte is in principe gelijk aan het tekort aan kwelweglengte. Het uittreepunt wordt verlegd van de binnenteen tot binnendijks van de pipingberm. In de praktijk worden pipingbermbreedtes tot 30 m nog acceptabel geacht. De hoogte van de berm wordt zodanig berekend, dat geen opbarsten meer kan optreden ter plaatse van de berm.

Deze berekening kent in principe de volgende stappen:

  • berekening van de grenspotentiaal binnendijks van de pipingberm, bij de daar aanwezige kleilaagdikte;
  • berekening van het potentiaalverloop tussen het intreepunt en het aangenomen uittreepunt;
  • berekening van de vereiste bermhoogte, zodanig dat bij de optredende potentiaal geen opbarsten plaatsvindt, rekening houdend met een opbarstfactor van 1,2.

Deze berekeningen kunnen met de formules volgens de Leidraad voor het Ontwerpen van Rivierdijken, deel I [TAW, 1987] of met het computerprogramma WATEX worden gedaan.

Kwelweglengtekort kan voor een eerste schatting worden berekend met versimpelde formule van Bligh: L>18*H (waarin H is het verval).

Het gewicht van de grond die gebruikt wordt in de pipingberm is een parameter die in de berekeningen een rol speelt. Bij de keuze van de grondsoort spelen een aantal overwegingen een rol. Vanwege de drainagewerking heeft zand de voorkeur, of in ieder geval een grondsoort die doorlatender is dan de aanweizge grond.

De bermhoogte en de bermbreedte zullen in de praktijk een gelijkmatig verloop krijgen, waarbij de berekende waarden als minimum gelden.

Het einde van de berm dient zodanig gekozen te worden dat ook kwelwegen die niet loodrecht op het dijktraject staan, groter worden dan de vereiste kwelweglengte.

 

Per 100 m berm (bermbreedte 10 m) worden 100m³ zand, 100 m² geotextiel. 1-2 shovels, 1 kieper (15m³), 70 rijplaaten en 1 man benodigd.

 

Daarnaast kan het toekomstige gebruik van het terrein een rol spelen. Bij de vormgeving van de pipingberm spelen dan nog de volgende overwegingen een rol:

  • Bij gebruik als grasland zal in ieder geval een laag kleigrond als afdekking moeten worden toegepast.
  • De taludhelling van het eind van de berm naar maaiveld kan gekozen worden afhankelijk van het toekomstige gebruik en onderhoud.
  • Gezien de relatief dunne kleilaag kan diepwortelende beplanting, zoals bomen, of bebouwing later niet worden toegestaan.
  • Afhankelijk van het toekomstig gebruik kan besloten worden een overhoogte aan te brengen; in het algemeen wordt geen of nauwelijks nevengebruik toegestaan op een pipingberm; indien het echter onvermijdelijk is, kan bijvoorbeeld 0,5 m extra grond worden aangebracht, om ruimte te creëren voor ploegen of voor de aanleg van tuinen.